In de oude tijgervallei zijn onze nieuwste aanwinsten te bewonderen: rode neusberen. Het tijgerverblijf heeft voor onze nieuwe gasten een 'extreme make-over' ondergaan: de grote, oude klimbomen zijn verwijderd, de kuil is volgestort met zand, opnieuw aangeplant en voorzien van nieuwe klimbomen en tenslotte zijn een beekje en een vijver aangelegd. Het enige oorspronkelijke stukje tijgervallei dat nog zichtbaar is, is de rots van de achterwand.
Burgers’ Zoo is niet onbekend met neusberen. Zo’n dertig jaar geleden fokte de dierentuin regelmatig met een andere soort, de witsnuitneusbeer. De laatste neusberen van deze fokgroep zijn in 1982 naar Wassenaar gegaan. Dan volgt een neusbeer-vrije periode totdat er een nieuw koppeltje witsnuitneusberen wordt aangeschaft voor de Desert in 1993. Deze dieren blijven echter achter de schermen, omdat er op dat moment geen geschikt verblijf in de Desert beschikbaar is. In 1994 gaat dit koppeltje naar de dierentuin van Kleef. En nu, anno 2006, hebben we weer neusberen en wel rode neusberen, afkomstig uit Amsterdam en Stuttgart.
Bezoekers die nu verwachten dat ze oog in oog komen te staan met vier rode beren met een lengte van zo'n twee meter, komen in eerste instantie misschien wat bedrogen uit. Rode neusberen zijn namelijk kleine, nieuwsgierige, bosbewonende roofdiertjes met een maximale kop-romp lengte van 70 cm en een even zo lange staart. Ze komen voor in Zuid-Amerika, van Colombia en Venezuela tot Noord Argentinië en Uruguay. De diertjes zijn echter erg actief en kunnen goed klimmen!
Neusberen leven in matriarchale groepen van 4 tot 30 dieren, bestaande uit vrouwtjes met hun jongen. Elke groep heeft een eigen territorium, maar de grenzen worden niet actief verdedigd. Binnen de groep is geen strenge rangorde en de dieren zijn niet vaak agressief. Mannetjes van twee jaar en ouder leven solitair. Alleen tijdens het voortplantingsseizoen, dat een maand duurt, wordt één man in de groep getolereerd om te paren. Om die man te kunnen en mogen zijn, moeten de geslachtsrijpe mannetjes zich bewijzen. Ze zijn gedurende die tijd dan ook erg agressief naar elkaar, markeren het gebied veelvuldig met urine en vocht uit de anaalklier en verdrijven alle rivalen die zich binnen de grenzen van de groep wagen. Maar de vrouwtjes van de groep zijn en blijven de baas en zij bepalen uiteindelijk welk mannetje mag blijven om te paren. Het mannetje paart met meerdere vrouwtjes en verlaat dan de groep.
Een drachtig vrouwtje zondert zich aan het eind van de draagtijd (die ongeveer zeven weken duurt) af van de groep. Op een rustig plekje bouwt ze een nest van twijgen en lianen in een boomvork of op een plateau van takken. Er kunnen twee tot zeven jongen geboren worden. Pas als de jongen vijf weken oud zijn, voegen moeder en kroost zich weer bij de groep. De nauwe band tussen het vrouwtje en haar jongen blijft bestaan tot het volgende nest geboren wordt.
Deze levenswijze heeft de rode neusberen de naam ‘Coatimundi’ opgeleverd, wat zoiets als ‘alleenlevend’ betekent. Deze inheemse naam werd aanvankelijk aan de solitair levende mannetjes gegeven. De Zuid-Amerikaanse Indianen dachten namelijk dat er twee soorten rode neusberen waren: eentje die in groepen leeft en eentje die alleen leeft.
Neusberen zoeken overdag op de grond hun voedsel. Ze zijn alleseters en eten vooral fruit (bananen, vijgen, mango’s en papaja) en ongewervelde dieren, zoals insecten, duizendpoten, slakken, wormen en spinnen, maar verschalken ook nog wel eens hagedisjes en kleine knaagdieren. Verder vangen ze heel af en toe ook kleine vogeltjes.
Met hun lange, beweeglijke neus en sterke voorpoten kunnen ze gemakkelijk in de verdorde bladerlaag op de grond en tussen rotsspleten en takken wroeten en graven op zoek naar voedsel. Stekende of bijtende insecten worden na de vangst met de voorpoten over de grond gerold om ze snel te doden en om het harde pantser te kraken. Kleine zoogdieren en reptielen doden ze met een nekbeet.
De hele groep foerageert en jaagt gezamenlijk. Het is een koddig gezicht als de dieren met hun staart karakteristiek in de lucht luidruchtig rennend en springend door het oerwoud trekken. Niet zelden klimmen ze hoog in bomen om bovenin op een andere tak over te springen. Hun lange staart gebruiken ze daarbij om in balans te blijven. Afdalen doen ze met de kop naar beneden gericht. Hun achtervoeten zijn erg draaibaar, waardoor ze de nagels beter in de boomschors kunnen zetten en zo een betere grip houden.
Periodes van voedsel zoeken worden afgewisseld met periodes van lichaamsverzorging. Ook poetsen ze elkaars vacht om de groepsbanden te verstevigen.
Gedurende de heetste uren van de dag wordt er gerust in boomnesten. De dieren rollen zich dan helemaal op en leggen hun staart over hun snuit.
Rode neusberen vallen in het wild vaak ten prooi aan poema’s, jaguars en reuzenslangen. Maar ook de mens vormt een bedreiging voor de soort; denk maar eens aan vernietiging van het leefgebied door ontbossing of de jacht (voor het vlees of omdat ze schade veroorzaken aan plantages). Daarentegen worden neusberen soms ingezet op plantages als insectenverdelgers.
Neusberen zijn door hun nieuwsgierige karakter, actieve levenswijze en hun grote aaibaarheidsfactor zeer geschikt als dierentuinbewoners.
Vanaf een nieuw gebouwd uitzichtpunt zijn de dieren goed te observeren in hun verblijf. En voor alerte kinderen zijn de dieren mogelijk ook nog te zien vanaf de kabelbaan in het Avonturenland.